Er zijn maar weinig woorden zo oer-Nederlands als gezellig. Maar waar komt het eigenlijk vandaan? Duik mee in de etymologie van gezellig.
Gezellig is een samenstelling van ‘gezel’ met het achtervoegsel -ig. Een gezel was (in 1100: gesello) was een metgezel, kameraad of collega. Toen het begin 14e eeuw in onze taal opdook als gesellich, betekende het dan ook vriendschappelijk of simpelweg ‘omgaande met anderen’.
Dat ‘omgaan met anderen’ is misschien wel waarom het woord zo ingeworteld is in de Nederlandse taal. Op een gegeven moment stond het ook synoniem voor ‘betreffende de omgang met anderen’.
Dit blijkt volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands bijvoorbeeld uit de zin dit gezellig leven (dit sociale leven) uit 1625.
Leuk feitje: Ook in het begin van de Middeleeuwen had het Nederlands al taalregels. Het achtervoegsel -ig is om aan te geven dat het om een bijvoeglijk naamwoord gaat.
Waarom is gezellig zo ingeworteld in onze taal?
Eeuwenlang praten wij enkel over personen zelf als we het over gezellig hebben. ‘Hy was toen zo vrolijk, en tevens zo gezellig’ (1785). Een gezellig persoon is een aangenaam, genoeglijk persoon om mee om te gaan.
Maar vanaf ongeveer de 19e eeuw, waarschijnlijk omdat wij het woord zo graag gebruikten, werd het ook populair om situaties, plekken en gelegenheden gezellig te noemen.
Een van de oudste woorden uit de Germaanse taal
Dat wij hier juist een verbastering op ‘gezel’ voor gebruiken, komt omdat dit woord een van de oudste en ingewortelde woorden in de Germaanse taal is.
In het Proto-Germaans, een reconstructie van de taal die ze medio de Romeinse Tijd hier spraken, kwam het al voor als ‘Gasalja’ (huisgenoot, vriend). Je noemde iemand van oorsprong een Gasalje, als je samen met diegene onder één dak verbleef (die laatste betekenis is overigens volgens wetenschappers nooit in het Nederlands aangetroffen).
Gezel was daarnaast een officiële benaming in het Nederlandse gildesysteem van vroeger. Een gilde was een soort voorloper van de vakbonden van nu. Op deze plek werd kennis en ervaring uitgewisseld over een bepaalde ambacht. Een vakman heette in zo’n gilde een ‘gezel’ (al werden ze ook een knaap genoemd). Je had ook een leerling, iemand die het vak leert, en de hoogste titel: meester.
Nog een leuk feitje: Ook het woord vrijgezel heeft zijn herkomst in ‘gezel’ liggen. Een vry geselle zeiden we in 1604: een ‘vrije kameraad’. Net als gezelschap (van oorsprong een bij elkaar horende groep mensen).
Gezellig als woord is weinig tastbaar. Dit is misschien direct de reden dat andere talen het niet direct overgenomen hebben. Het is zelfs zo synoniem voor de Nederlandse cultuur, dat er een Engelse Wikipedia-pagina over het woord gezelligheid is.
De Nederlandse taal is mede zo fascinerend omdat wij talloze woorden hebben die meerdere betekenissen hebben, afhankelijk van de situatie. Neem bijvoorbeeld het woord ‘leuk’ of ‘boodschap’.
Wat dat betreft is gezelligheid absoluut een personificatie van onze taal!