Fictie, een verzinsel of verzonnen voorstelling van zaken, bestaat al sinds de Oudheid. De etymologie van fictie ontkiemt bij het Latijnse woord voor vorm, gedaante of verzonnen voorstelling: fictiō. Dit is op zijn beurt een zelfstandig naamwoord bij het werkwoord fingere (vormen, veinzen, veranderen).
Vooral de laatste betekenis van fictio is blijven hangen: als fictie in de 16e eeuw onze taal binnenkomt, betekent het verzonnen verhaal. Later werd zijn betekenis algemener: in 1720 betekent fictie een verzonnen voorstelling van zaken. Beide betekenissen zijn blijven hangen. Grappig genoeg spelden we het woord ook een tijdje als fixie.
Tegenwoordig associëren we fictie voornamelijk met een boekengenre vol fantasierijke gebeurtenissen en plaatsen. Ook bij zijn intrede in onze taal, was dit het geval. Toch was er een periode dat deze definitie haast uitgestorven was. De Etymologiebank benoemt dat het in 1919 ‘ongebruikelijk’ was. Het Engelse woord fiction zorgde ervoor dat fictie ook als benaming voor een boekengenre weer populair werd.
Overigens bestaat er ook zo iets als ‘realistische fictie’: dit zijn gebeurtenissen die ooit zomaar eens kunnen gebeuren. Zo verscheen in de 19e eeuw al een boek waarin mensen naar de maan vlogen (met behulp van een gigantisch kanon) – iets dat in 1969 uiteindelijk écht gebeurde.
Leuk feitje: Het Latijnse fingere baande zich ook direct een weg naar het Nederlands: fingeren betekent verzinnen of voorwenden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende zin, uit 1347. “De coninc fingierde… ofte hi in slape waren bevaen” (de koning deed alsof hij sliep). Het woord wordt tegenwoordig niet meer gebruikt.
Wist je dat… een mythe niet direct geassocieerd werd met een godenverhaal?
Meer etymologievoer: de levendige betekenis achter fantastie