Hoofdafbeelding bij de Etymologie achter feit

De etymologie achter feit

door

in

De etymologie van feit brengt ons bij het Oudfranse fait, een werkelijke omstandigheid of daad. Fait is op zijn beurt gegroeid uit het Latijn: factum stond in de Oudheid voor daad of gebeurtenis. Wist je trouwens dat het woord bij zijn intrede in de Nederlandse taal vooral met boeven en criminelen te maken had?

Toen feit als fait (zie, direct overgenomen uit het Frans!) in onze taal terechtkwam, betekende het doorgaans misdaad. Dit blijk bijvoorbeeld uit de volgende zin uit 1294: “dit fait te bringhene ter vierscame” (deze misdaad coor de vierschaar te brengen). De vierschaar is in dit geval geen enkel martelwerktuig, maar het gerecht of de rechtbank in de Middeleeuwen.

Deze betekenis hield ongeveer stand tot de 16e eeuw. Volgens de Etymologiebank zorgde het Frans ervoor dat de betekenis weer algemener werd: daad. De huidige betekenis: “een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat” kwam pas tegen het einde van de 19e eeuw bovendrijven. Waarschijnlijk wederom door invloed van Frankrijk: immers betekende fait daar in de 11e eeuw als werkelijke omstandigheid of daad.

De grondbetekenis van feit ligt overigens in het Latijnse werkwoord facere, wat maken of doen betekent. Ook worden als factuur, fatsoen en fax komen hier oorspronkelijk vandaan.

Leuk feitje: Die aanvankelijke negatieve betekenis van feit, komt ook terug in de etymologie van het Engelse fact. Ook daar betekende het in de middeleeuwen ‘kwade daad’.  En jep, ook fact komt oorspronkelijk van factum.

Wist je dat… een pechvogel oorspronkelijk een pekvogel was?
Meer etymologievoer: de betekenis achter mijlpaal